Dat komt mede door de sfeer die bij de meeste gezinnen hangt. Daar word ik nederig van, een ander woord heb ik daar even niet voor. Je stapt in een soort warme, intieme cocon, waar alles draait om degene die ziek is. Ik ben maar een toevallige passant, iemand die heel even mee mag kijken. Ik probeer ook zo min mogelijk echt aanwezig te zijn, niet te regisseren, maar gewoon te laten gebeuren.
Pas bij de montage komen soms de emoties even om de hoek kijken. Een mooie close-up, de lach waarvan het toch nog gelukt is om vast te leggen of het liefdevolle gebaar van de moeder of vader; het kan mij raken. De wetenschap dat dat mooie kindje er straks niet meer is.
Het is dankbaar werk. Het is fijn om iets te kunnen doen, iets te betekenen. En ik vind het mooi dat ik het ‘gewone’ mag vastleggen, wat eigenlijk al helemaal niet meer zo gewoon is. Het samen eten, spelen en stoeien, het is intenser. Er wordt zo bewust van genoten. Dan vergeet ik echt even wat ik verder nog moet doen die dag. Dat is helemaal niet belangrijk meer.