Zo ook rouw. Rouw moet verzorgd worden. En misschien stelt de wond dan nooit teleur. Misschien geneest deze dan goed. Een litteken achterlatend. En ook over littekens kunnen we praten. Deze kun je proberen te verbergen, verschuilend voor wat je hebt doorgemaakt. Een vorm van jezelf tekortdoen eigenlijk, want je hebt meer meegemaakt. Je kunt je littekens ook tonen. Je kunt ze dragen vol trots. Ze laten zien wie je bent, wat je hebt meegemaakt en maken je daarmee menselijk. Ik probeer mijn littekens met trots te dragen. Ze maken me mij.
Echte connectie
Kwetsbaarheid tonen vergt moed en wordt niet altijd gewaardeerd. Wat maakt de mens zo afkeurend ten opzichte van het tonen van je kwetsbaarheid. Is het dat we geacht worden als we volwassen zijn dit niet meer te bezitten? Is het dat mensen het moeilijk vinden hiermee om te gaan? Confronteert het anderen met kun kwetsbaarheden? Of is het in onze cultuur gewoon ongepast, zonder dat we weten waarom? Het is stof tot nadenken.
Persoonlijk houd ik van kwetsbaarheid. Ik houd ervan als mensen het durven te tonen. Ik vind het mooi en krachtig als je je durft te laten zien aan iemand. Op dat moment is er ruimte voor een echte connectie. En toch, al toon ik mijn kwetsbaarheid, al durf ik te laten zien wie ik ben, ook ik ben streng voor mezelf. Ik mag het tonen, ik mag het delen, maar ik moet door. Het leven moet draaien, de wassen gedaan. Het huis moet schoon, de jongens moeten leuke dingen kunnen doen en ik moet door op mijn werk.
En dan ineens realiseer je je dat je die wond al even niet meer hebt verzorgd. Dat je daar te weinig aandacht voor hebt gehad en nu is ie ontstoken. Die roze glanzende wond ziet geel en groen van de pus. Er is geen sprake van koorts, geen reden tot grote zorgen, maar wel van iets dat je aandacht opeist. Rouw is werken en als het leven in de weg komt te staan van dit werk moet je bij jezelf te rade gaan. Ik ben mijn wond aan het verzorgen. Ik neem dagen om te rouwen. Een nieuwe beleving, want zoals ik eerder schreef, ging ik met het vuur in mijn schoenen weer aan het werk. Zelfgekozen, maar achteraf te vroeg.
Gezinnen met de dood
Rouwen kun je leren. Rouwen moet je leren. En ik zou zelfs willen zeggen: rouwen moeten we onze kinderen leren. Niet in de vorm waarin we in het zwart gehuld in de regen gaan staan. Niet in de vorm waarin we ons bed niet uit komen en ons vol stoppen met voedsel. Al lijken beiden me prima gezond om eens een dagje te doen. Rouwen in de vorm waarin erover gesproken mag worden. Vragen stellen normaal is. De dood niet eng is. Zeker ook niet altijd gewenst is, maar eng ook niet. We vergeten soms dat het bij het leven hoort. Net zoals onze kinderen tegenwoordig op school leren dat er verschillende soorten gezinnen zijn. Er zijn gezinnen met twee moeders, twee vaders, een vader en een moeder of gezinnen met alleen een vader of moeder. Er zijn gezinnen met opa’s en oma’s, ooms en tantes, lieve pleegouders, stiefouders en waarschijnlijk nog veel meer.
Er zijn dus ook gezinnen met de dood. Gezinnen zonder broertjes of zusjes, zonder ouders, zonder opa’a en oma’s. Zodra we dit normaal gaan vinden, kunnen we het er beter over hebben. En in praten ligt de verzorging van die wond. In het delen. In het voortleven in het hart van anderen. Maandag begint het nieuwe schooljaar in sommige delen van het land. Ik hoop dat in de lessen over het gezin die worden gegeven ook de dood ter sprake komt.
In de klas van mijn zoontje zal dit waarschijnlijk wel het geval zijn als hij vertelt over zijn gezin. Ons gezin met drie lieve boeven, twee in de hand en eentje in de zon. In het hart. Ik hoop dat juffen en meesters ook deze diversiteit durven te benadrukken. In het benadrukken van onze diversiteit ligt onze kracht. Kracht om samen een mooie maatschappij te draaien waarin we kwetsbaar mogen zijn en sterk! Zo verzorg ik mijn wond, misschien ook nog wel die van iemand anders en als we de schouders er onder zetten kunnen we samen een heleboel wonden verzorgen.